Binnenlandminister Kajsa Ollongren luidde de noodklok: Russische inlichtingendiensten hebben ons in het vizier. Dat zij geen kant-en-klare oplossing heeft is niet verwonderlijk. Want hoe bescherm je een open samenleving?
door Coen van de Ven beeld Milo
Begin dit jaar zat ik in een ijskoude legerbarak in Litouwen op een steenworp afstand van de Russische grens. Tegenover mij aan de lange hoekige tafel, waar vandaag de dag Nederlandse soldaten eten, zat de minister van Defensie, Raimundas Karoblis. Een kwartier eerder nog had hij de buitenlandse Navo-militairen, waaronder behalve Nederlanders ook Duitsers, Belgen en Noren, welkom geheten in zijn land. ‘Samen een afschrikkend signaal naar Rusland sturen’, was daarbij de belangrijkste boodschap. Al vormen de internationale legerlaarzen aan de Russische grens niet de voorhoede van het Baltische defensieapparaat, zei Karoblis. De soldaten zijn symbolisch. Een uiting van onderlinge solidariteit en een waarschuwing naar tegenstanders. ‘Het echte gevecht vindt op een ander toneel plaats en draait om cyberveiligheid en propaganda.’
Sinds de Krim werd herenigd met de rest van Rusland of simpelweg binnengevallen werd (dat is dus afhankelijk van het narratief dat je verkiest) heerst er angst in de Baltische staten. Rusland heeft een oorlogsdoctrine ontwikkeld die alle kenmerken heeft van de klassieke intrigant: ongemerkt binnensluipen, tweespalt zaaien en daarna jezelf opwerpen als de reddende partij. Zo was het beschermen van de Russische minderheid een doorslaggevend argument voor het annexeren van de Krim in 2014. Al is die laatste stap, een land binnenvallen, niet altijd nodig. De ware intrigant weet dat onrust en conflict op zich al voldoende kunnen zijn. Deze strategie heet in de wereld van geopolitiek de ‘Gerasimov-doctrine’, vernoemd naar een van Ruslands belangrijkste generaals, Valery Gerasimov, die zijn visie op totaaloorlog bijna vijf jaar geleden uiteenzette in een belangwekkend essay. Hij gebruikt oude sovjettechnieken maar vertaalt ze naar onze huidige tijd, die mogelijkheden biedt waar zijn voorgangers alleen van konden dromen: via informatie een vijandige samenleving ontwrichten in plaats van haar direct aan te vallen of over te nemen. Bijkomend voordeel: het is een stuk goedkoper.
Dit denken verklaart de steun die opruiende populisten al jarenlang ontvangen uit Rusland. Vroeger kon dat misschien worden verklaard uit ideologische verwantschap of legitimatie van de eigen politiek, maar dat is al lang niet meer zo, schrijft Anton Shekhovtsov in zijn pas verschenen boek Russia and the Western Far Right. Inmiddels is het doel verschoven naar het ondermijnen van consensus in het Westen, zowel tussen als binnen landen. Wie zich afvraagt waarom Rusland er heil in zag ook het recente Catalaanse onafhankelijkheidsreferendum te bestoken met nepnieuws vindt hier het antwoord. Wat de uitkomst van de hoog oplopende spanning ook zou worden maakte niet uit, als er maar spanning was.
Hetzelfde mechanisme is terug te zien in de Verenigde Staten waar Rusland eerst Donald Trump digitaal een zetje gaf tijdens zijn campagne maar hem nu juist afschildert als zwak. Dichter bij huis beklaagden Emmanuel Macron en Angela Merkel zich over inmenging tijdens hun verkiezingen. De kersverse minister van Binnenlandse Zaken Kajsa Ollongren stuurde een brief naar de Tweede Kamer met soortgelijke zorgen: ‘Nederland staat in het vizier van onder meer Russische inlichtingendiensten.’ Een lastig dossier als de MH17-ramp, verkiezingen en de toch al polariserende referenda zijn volgens experts potentiële risico’s. De minister noemt in haar brief slechts twee relatief kleine voorbeelden, maar nadere toelichting is ‘lastig’, zegt haar woordvoerder, ‘aangezien dit valt binnen het domein van de aivd’.
Wie inzicht wil krijgen in hoe ‘Russische internettrollen’ het publieke debat in de westerse wereld beïnvloeden kan zelf een blik werpen op Hamilton 68, een website die live bijhoudt waar de honderden in Sint-Petersburg gestationeerde Twitter-accounts over kwebbelen. Opvallend vaak verspreiden ze stukken van het Russische tv-station RT (voorheen Russia Today), maar ook sensatiemedia als de Britse Daily Mirror of het extreem-rechtse Amerikaanse Breitbart. Een maand geleden was ook het aftreden van voormalig minister van Defensie Hennis plots trending topic onder door het Kremlin aangestuurde Twitter-accounts. Alles wat een kras betekent op de zelfgenoegzame uitstraling van het Westen krijgt zo digitaal extra wind in de zeilen.
De westerse soldaten die op dit moment in de Baltische staten gestationeerd zijn hebben inmiddels ondervonden wat offensieve informatiestrategieën zijn. Hun aankomst begin dit jaar werd op online platformen geframed als een ‘bezetting’, wat altijd tegen het zere been is in een land dat getekend is door buitenlandse invasies. Toen de soldaten er eenmaal waren brak er direct een kortstondige mediarel uit: een vijftienjarig meisje uit een naburig stadje zou vlak bij de barakken zijn verkracht door ‘Duits sprekende soldaten’. Dat verhaal verscheen in diverse media en vond zelfs zijn weg naar het parlement. Uiteindelijk bleek het nepnieuws ingestoken door Rusland.
Ook de Navo-missies in Polen, Letland en Estland hebben te maken met dit soort propaganda gericht op de significante groep Russisch sprekenden in die landen. Minister Karoblis en zijn collega’s zijn daar niet verrast over. In hun landen is de populariteit van Russischtalige televisiestations en nieuwswebsites sterk gegroeid, iets wat sinds het Oekraïne-conflict met argusogen wordt gevolgd en vaak tot ingrijpen leidt. Zij weten wie Gerasimov is.
Nu in Nederland het besef er is dat nepnieuws ook ons kan raken ligt de vraag op tafel wat we daartegen doen. Maar behalve een pleidooi voor de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten – door tegenstanders bekendgemaakt als de ‘sleepwet’ – ontbreekt het in de Kamerbrief van Ollongren aan concrete oplossingen. Verwonderlijk is dat niet: het aanpakken van nepnieuws is allerminst makkelijk. Het roept wezenlijke vragen op over hoe ver een open informatiesamenleving mag gaan in het beschermen van zichzelf, zonder het predikaat ‘open’ te verliezen.
‘Het medicijn kan schadelijker zijn dan de ziekte’, signaleert Suzanne Nossel, directeur van PEN America, een schrijversorganisatie die zich inzet voor vrije meningsuiting. In een uitvoerig onderzoeksrapport dat vorige maand uitkwam beschrijft de organisatie het gevaar van nepnieuws. ‘Zowel het individuele recht tot vrije expressie als de publieke ruimte waarin discussie wordt gevoerd ligt op dit moment onder vuur’, schrijft Nossel in het inleidende essay. Ze stelt dat een veilig en open publiek debat een voorwaarde is voor vrije meningsuiting maar, en hier maakt ze een interessant punt, door een te enthousiaste bescherming van die ruimte kan uitgerekend vrije meningsuiting in het gedrang komen. ‘Vrije expressie is ook het recht de ander te overtuigen of op te jagen. Het recht om gezamenlijk naar waarheid te zoeken maar ook om nieuwe inzichten aan te reiken.’
In de Verenigde Staten worden journalisten van het Russische tv-station RT inmiddels aangemerkt als ‘buitenlandse agenten’, terwijl de medewerkers van het even ongenuanceerde en eenzijdige Fox News nog gewoon ‘journalisten’ heten. Er is wel een duidelijke scheidslijn: de medewerkers van RT worden door de Russische overheid betaald, de medewerkers van Fox News werken voor een Amerikaans bedrijf, waardoor we weten waar de invloed vandaan komt en welke intenties er mogelijk in het spel zijn. Veel vaker is de geldschieter van nepnieuws onbekend en kan een demagoog zowel een vrolijke gek als een intrigant zijn.
Over dit spanningsveld kan de Litouwse defensieminister Karoblis meepraten. Zijn ministerie voert een vlijtige strijd tegen informatie die gericht is op de Russisch sprekende minderheid in zijn land, maar botst daarmee als vanzelf op de eigen grondwet en de spelregels van de Europese Unie. Toen het eind 2016 een Russischtalig televisiestation uitzenden verbood, riep de Europese Commissie Litouwen op het matje. Dat liep uiteindelijk met een sisser af. De in het televisieprogramma gemaakte opmerking ‘Als Amerikaanse tanks naar onze grenzen rijden, zullen ze branden met al hun manschappen’ bleek voldoende bewijs te zijn voor haatzaaierij. De zender mocht inderdaad drie maanden op zwart. De opluchting was groot binnen het ministerie, vertelde een militair van de Litouwse contra-propagandadienst mij in februari. ‘Ze hadden een punt in Brussel. We wisten dat het een zeer dunne lijn was, we opereren tenslotte in een democratie.’
Nederland ligt weliswaar niet aan een Russische grens, maar behoort wel tot de meest open en gedigitaliseerde samenlevingen. ‘Het door de overheid controleren en reguleren van informatiestromen in de samenleving hoort daar niet bij’, schreef veiligheidsanalist Tim Sweijs begin dit jaar in een rapport van het Haagse Centrum voor Strategische Studies. Ondertussen concludeerde hij daarin dat de Nederlandse overheid en samenleving kwetsbaar zijn en geen effectief antwoord hebben op moedwillige verstoring.
‘Dat is ook ingewikkeld’, zegt Sweijs telefonisch. ‘Dit gaat over hoe een liberale democratie zich moet verweren tegen kwade invloeden van buitenaf. De overheid kan dat niet alleen doen, dat is ook niet wenselijk. Je wil geen ministerie van Propaganda optuigen.’ De kern van een weerbare democratie is uiteindelijk dat die zelfcorrigerend is. Dat een kritische massa weet wat er aan de hand is en tijdig bijstuurt. ‘Die weerbaarheid moet vanuit de samenleving zelf komen, vanuit de media en het onderwijs waar kritisch denken wordt gestimuleerd of aangeleerd.’
In Litouwen zijn ze inmiddels overgegaan op het ontwikkelen van ‘alternatieve narratieven’ die het ministerie van Defensie samen met de ministeries van Onderwijs en Cultuur ontwikkelt. Als ik Karoblis vraag of dat geen vorm van propaganda bedrijven is, antwoordt hij resoluut maar semantisch: ‘Het gaat om een alternatief narratief.’ Behalve dat, zegt de minister trots, zijn de banden aangehaald met journalisten. ‘Uiteindelijk hebben we hetzelfde belang en dat is de waarheid.’
Dat we het in Nederland niet vanzelfsprekend vinden dat de belangen van ministeries overlappen met die van de journalistiek bleek toen brigadegeneraal Wilfred Rietdijk deze zomer in de Volkskrant opperde dat journalisten en defensie nauwer zouden kunnen samenwerken. De overheid zou bij nieuws kunnen zeggen in hoeverre het geverifieerd is. ‘Media kunnen dat bij hun berichtgeving plaatsen. Dan zouden we krachtiger staan tegen desinformatie.’ Hij werd weggehoond.
‘De lijnen zijn dun en de journalistiek moet onafhankelijk blijven, maar wat Rietdijk voorstelt is niet volledig absurd’, zegt Sweijs. Volgens hem kan de overheid in ieder geval transparanter zijn door bevindingen die ze krijgt vanuit geheime diensten vaker te delen met journalisten. ‘Dat zou gewoon vallen onder het verstrekken van publieke informatie zoals het dat nu ook al doet. Nederland is een erg gesloten land op dit gebied.’
Minister Ollongren kondigde aan te gaan praten met media- en ook technologiebedrijven. Een poging die de Amerikaanse Senaat drie weken geleden ook ondernam door Facebook, Google en Twitter te verhoren in speciale zittingen. Het resultaat daarvan was teleurstellend, waardoor dwingende regulering meer op zijn plek lijkt. In dat kader zijn de voorstellen van Ollongrens partijgenoot Kees Verhoeven en cda’er Harry van den Molen interessanter: zij pleiten voor openheid en mediawijsheid. Technologiebedrijven moeten inzichtelijk maken wie de afzenders zijn van politieke advertenties op sociale media. Daarnaast willen de Kamerleden meer openheid over de algoritmes die sociale-mediabedrijven gebruiken bij het ordenen van informatie.
Zo’n pleidooi – meer openheid en transparante informatie – klinkt als een werkelijke stap in de richting van een liberaal antwoord op illiberale inmenging. Een gezonde open democratie is uiteindelijk een goed geïnformeerde democratie. Nu maar hopen dat Litouwse toestanden uitblijven.